HET
VERZET Spoedig na de capitulatie werd in heel Nederland
ondergronds verzet geboden aan de bezetter. Het duurde echter zeker tweeen-een-half
jaar voor er sprake was van een breed georganiseerd verzet. Dit brede
verzet vormde zich als een netwerk tussen de
enkelingen en de kleine
groepjes, die tot dan toe ieder op hun eigen wijze de bezetter
tegenwerkten. Vooral een groep Nederlandse militairen weigerde
zich neer te leggen bij het idee, dat de Duitsers ongehinderd de lakens
in Nederland konden uitdelen. Het was natuurlijk zinloos de militaire
strijd aan te gaan tegen een geoefend en groot leger. Bovendien
beschikte men in de beginjaren van de oorlog nog niet over wapens. Het verzet van de oud-militairen begon veelal met
het verzamelen van militair belangrijke informatie. Via geheime zenders
werden berichten doorgegeven aan de Engelsen. Bovendien werden gaandeweg
steeds meer betrouwbare oud-collega's benaderd en groeide het netwerk. Naar alle waarschijnlijkheid is op deze wijze ook
Lammert de Boer het verzet ingerold. Hij was in Hindeloopen commandant
van de plaatselijke groep Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten
(N.B.S). Het is helaas niet mogelijk gebleken veel informatie over De
Boer en over zijn werkzaamheden binnen de verzetsgroep te
verzamelen.
De grote mate van geheimhouding gedurende de oorlog maakt het, ook nu
nog, bijzonder moeilijk een beeld te geven van de organisatie van de
verzetsgroep. Leden van de N.B.S, maar ook van andere
verzetsgroeperingen, wisten vaak niet wie er nog meer deel uitmaakte van
de groep. Ook werd er niet gesproken over de contacten met andere
groepen. Wat men niet wist, kon men ook niet verraden. Lammert de Boer werd op 20 december 1884 in
Hindeloopen geboren. Hij ging in 1904 als dienstplichtig soldaat in
dienst. Na deze periode besloot hij beroepsmilitair te worden. Hij werd
uiteindelijk onderofficier. Hij woonde ondermeer in Den Helder, Den
Briel en Zaandam. In 1940 keerde hij met zijn vrouw Aukje Deinum terug
in Hindeloopen. De Boer was toen inmiddels 56 jaar oud. Zij bewoonden
het huis op de Nieuwstad, waar nu Age en Sijtj Bakker wonen. In
Hindeloopen werd hij directeur van de visafslag. Zoals overal in Nederland begon het verzet in
Hindeloopen als een vriendendienst. Men ging helpen, vaak omdat een
goede bekende daarom vroeg. Lammert de Boer heeft zo contact gezocht met
mensen als Dirk en Rein Blom. Hun werkzaamheden richtten zich op het
verkrijgen van valse persoonsbewijzen, het onderbrengen van onderduikers
en het verspreiden van ondergrondse krantjes. Steeds meer betrouwbare mensen werden verzocht mee
te doen. Iege Blom, Jelle Eekma, boer Op de Hoek, Pieter de Boer en
later vele anderen raakten zo betrokken in het werk 'voor de goede
zaak'. Lammert de Boer had in de groep een centrale rol, vooral vanwege
zijn contacten met de leiders van verzetsgroepen in Gaasterland. Veel
contact onderhield hij met Siemen de Jong, leider van district IV
waaronder ook Hindeloopen viel. Pas in september 1944 is er in heel Nederland, dus
ook in Hindeloopen, sprake van de N.B.S. De regering in Londen bepaalde
toen dat het gewapende verzet moest gaan samenwerken in één grote
ondergrondse organisatie: de N.B.S. De commandant werd Prins Bernhard.
Voor Hindeloopen betekende dit dat er een gevechtsgroep moest worden
opgericht. Wim Mol (31-3-1916) was in Hindeloopen
groepscommandant van de gevechtsgroep N.B.S. Toen de oorlog uitbrak,
woonde hij in Maastricht en was hij sergeant bij het eerste regiment
infanterie van het Nederlandse leger. Hij heeft aan de grens in het
Emmer Erfscheidenveen tegen de Duitsers gevochten. Na de capitulatie
werd hij bij de douane in Maastricht geplaatst en sloot zich daar aan
bij het verzet, samen met verschillende collega's. In 1943 werden de capitulanten opgeroepen door de
Duitsers. Om uitzending naar Duitsland te voorkomen, doken Wim Mol en
zijn collega Kaufman onder. Zij verbleven ongeveer zes maanden in
Waaxens en Kubaard. In die periode gingen zij wel op bezoek in
Hindeloopen bij de politieagent Kerst Haagsma, een familielid van
Kaufman. Hier ontmoetten zij o.a. Pieter en Yke de Boer. Samen met hen
gingen zij in Hindeloopen op zoek naar een woning voor de familie Mol. Van Titte Glashouwer huurde Wim Mol een gedeelte van
het huis op de Nieuwstad nr. 58. Met behulp van het verzet werden de
meubelen van de familie met de trein vanuit Maastricht naar Hindeloopen
overgebracht. In februari 1944 betrokken hij en zijn vrouw hun nieuwe
optrekje. Wim Mol over de wijze waarop hij bij de N.B.S.
betrokken raakte: Lammert de Boer vertelde mij, dat hij bericht ontvangen
had over het feit dat ik in het zuiden des lands lid was van het verzet.
Hij wilde mij voorstellen aan reservemajoor S. de Jong in Gaasterland.
Hun verzoek om commandant te worden van de gevechtsgroep in Hindeloopen
heb ik aangenomen. Dirk Blom werd tweede commandant. Het was onze taak
hulp te verlenen aan de onderduikers en geruchten te onderzoeken.
Bovendien moesten wij zoveel mogelijk Duitsers gevangennemen, op het
moment dat zij zich terugtrokken. Via Gaasterland ontvingen wij gevechtsmateriaal voor
24 man. Een verzetsman uit Gaasterland, 'Dick' genaamd, onderwees Dirk
Blom en mij in het gebruik van de wapens. De wapens voor onze groep
werden door slager Pieter de Boer met paard en wagen, onder een lading
hooi, van Gaasterland naar Hindeloopen gebracht. Onze wapens werden na
aankomst verborgen in de koestal van WiebeSiemen de Boer (Oude Weide
17). Enige tijd later werden ze overgebracht naar een schip. Pieter de Boer heeft voor verschillende
gevechtsgroepen wapens vervoerd. Zo had de verzetsgroep van Workum voor
een overval een extra pistool nodig. Pieter de Boer bracht in zijn
fietstas, verborgen onder zijn slagersmessen, een pistool van onze groep
naar Workum. Iege Blom was door zijn broer Rein en Lammert de
Boer gevraagd te helpen bij het verbergen van de wapens. Zo kwam hij op
zijn beurt bij het georganiseerde verzet terecht: Mijn oom had een schip, dat lag afgemeerd bij De Kamp. De
jongens van de gevechtsgroep, waarschijnlijk Dirk Blom en Wim Mol,
hadden wapens verstopt in de buikdelling van dat schip. Mijn vader nam zo nu en dan eens een kijkje bij het
schip van mijn oom. Hij wist niets van de wapens af. Op een goede dag
vonden oom Bertus en hij een zak met overalls. Deze waren met de
wapenzending meegekomen en waren bestemd voor de N.B.S. Gelukkig zagen
ze de wapens niet. Ze besloten de overalls mee naar huis te nemen.
Thuisgekomen vertelden ze aan Dirk en mij, dat ze in het schip van oom
Frederik een mooie buit hadden gevonden. Zij veronderstelden, dat een
zwarthandelaar ze daar tijdelijk verborgen had. Wij vroegen natuurlijk meteen of ze nog meer hadden
gevonden. Dirk is later naar mijn vader toegegaan en heeft hem gezegd
dat hij die overalls moest hebben. Mijn vader begreep toen wel dat het
hier geen smokkelwaar, maar eigendommen van de illegaliteit betrof. Later hebben we de wapens bij mij in het schuurtje
in een ingegraven tank verborgen. Die tank had ik eerst in mijn tuin
ingegraven om een schuilplaats te creëren voor de nieuwe radio van mijn
broer Japik. Japik was sluiswachter op Kornwerderzand, maar omdat daar
te veel Duitsers zaten moest hij zijn toestel wel inleveren. Ik nam zijn
toestel mee en hij leverde een oudje van mij in. Het was mijn bedoeling
de radio te verbergen in de ingegraven tank, die wij normaal gebruikten
als taanketel voor het pekelen van het hoekwant. Na een week bleek de
opslagplaats voor de radio toch te vochtig en besloot ik hem in huis te
verstoppen. Niet lang daarna stelde ik de groep voor de wapens
te verbergen in de tank. Het leek ons in dat geval geschikter om de tank
in te graven in een hoek van mijn schuurtje. Met de uitgegraven grond
uit het schuurtje kon ik meteen mooi het gat in de tuin weer opvullen.
Wat sneeuw erover en niemand zag meer dat daar gegraven was. Toen moesten de wapens uit het schip worden gehaald.
We deden dat op een avond. Er lag veel sneeuw. Dirk, Mol en ik gingen
met een paar jutezakken naar het schip toe. Met de wapens in de zakken
liepen we over het ijs terug naar Hindeloopen. Mol dacht slim te zijn en
stak het land schuin over. Hij lazerde natuurlijk in een greppel en
verdween met de wapens uit het zicht. In het schuurtje aangekomen,
werden de wapens in de tank gelegd. De vloer dekten we af met een laagje
houtspaanders. Die wapens moesten er zo nu en dan wel even uit. Als
ze te vochtig werden, zouden ze dienst kunnen weigeren. Dus zat ik vaak
met Dirk in het schuurtje wapens in te vetten, de deur op slot en naast
ons een geladen stengun. Dom natuurlijk, want als we in het geval van
ontdekking door de Duitsers geschoten zouden hebben, waren de gevolgen
niet te overzien geweest. Mijn vrouw Yke was niet op de hoogte van de wapens en van
mijn betrokkenheid bij het verzet. Het viel niet op, want door de
visserij was het normaal dat we bij nacht en ontij in de weer waren. Eénmaal is er een Duitser in het schuurtje geweest.
Eén van onze onderduikers waarschuwde mij, dat er daarbinnen een
Duitser rond stommelde. Ik heb hem gevraagd of hij wat zocht. Het bleek
dat hij een fietspomp nodig had. Nadat ik zijn band had opgepompt
verdween hij weer.
De Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (N.B.S.),
afdeling Hindeloopen.
Bovenste rij v.l.n.r.: Piet de Boer, Jan Zweed, Wiebe
Bootsma, Anne Abma, Hendrik Meines, Hendrik Valk, Rein Blom, Klaas Poeze,
Siep Smid, Eeltje Mulder. Middelste rij v.l.n.r.: Wim Mol, Thones
Glashouwer, Dirk B.Blom, Lammert de Boer, Jelle Eekma, Iege Blom,
Hartman Sjoerds, Thones Zweed. Zittend v.l.n.r.: Jildert de Boer, Wim
Bakker, Jan Ypma , Dik van de Velde. Op de zolder van het oude brandweerhokje gaven Wim Mol en
Dirk Blom wapeninstructie aan de andere leden. Eeltje Mulder weet zich
nog te herinneren, dat zo'n instructie tijdelijk onder broken moest
worden omdat een Duitser op het bankje naast het gebouw van de zon zat
te genieten. Lammert de Boer hield via zijn contacten de groep op
de hoogte van de eventueel te ondernemen acties. In het jaar 1945
raakten steeds meer mensen betrokken bij de gevechtsgroep; men had
immers voor 24 man wapens. Piet de Boer, de zoon van slager Pieter de
Boer, herinnert zich, dat zijn vader hem op het laatst van de oorlog
vroeg deel te nemen aan het gewapend verzet. Roel Walda zat al vroeg in het verzet, maar was
slechts zijdelings bij het ondergrondse werk in Hindeloopen betrokken.
Hij gebruikte de schuilnaam 'Van der Meer', wat al gauw 'Vander' werd.
In de jaren veertig had hij een horecabedrijf in Hindeloopen (nu De
Eekhof). Leo Walda, de zoon van Roel Walda vertelt hoe de
situatie in Hindeloopen was in die tijd: Wij hadden in Hindeloopen een hotel-café-restaurant met
vergunning A. Toen er een bordje moest worden opgehangen met de tekst
'voor joden verboden', weigerden wij dit. Het gevolg was, dat wij onze
vergunning kwijt raakten en bovendien geen toewijzingen meer kregen.
Voor ons persoonlijk was dat niet zo'n probleem. Maar het wegvallen van
de toewijzingen betekende, dat er geen extraatjes meer voor ons en de
onderduikers overschoten. Reeds in 1941 had Roel Walda bemoeienis met de illegale
pers. Voor Vrij Nederland had hij o.a. contact met Amsterdam en Koudum,
waar dit blad rond Kerst 1941 voor het eerst werd
ge drukt. Toen de
tweede editie in Koudum in voorbereiding was, kwam hij er achter, dat er
in Amsterdam iets niet pluis was. Dankzij zijn seintje werd er tijdens
een razzia op 18 maart 1942 op beide adressen niets gevonden. Leo Walda, doet
verslag van deze razzia: De bel van de voordeur ging. Dat moesten Duitsers zijn,
want iedereen kwam altijd aan de zijdeur. Mijn moeder opende de deur.
Zij vroegen of mijn vader thuis was. Hij was net terug uit Sneek en zat
in de keuken, maar mijn moeder riep: "Man, ben je thuis?"
Mijn vader wist genoeg en repte zich naar de garage. Door de kier
van de deur luister de hij, of de Duitsers ook binnen kwamen. En jawel.
Hij vluchtte dus verder naar de schuur van Lolke Smid (nu schaatsmuseum)
en werd daar door Lolke en Jetze Gerlsma onder het hooi verstopt. Ik ging weer terug naar binnen. Mijn moeder vroeg mij in
het bij zijn van 3 of 4 mannen, of ik wist of vader al thuis was. Ik
wist natuurlijk van niks en ging met ons hondje spelen, ondertussen ogen
en oren goed open houdend. De Duitsers doorzochten alles. In de gang stond een groot
pak
papier, bestemd voor Drukkerij Hoekstra te Koudum . Wij vertelden
de Duitsers dat dit papier gebruikt werd voor het inpakken van
kookplaatjes, die we veel verkochten in de Radio Centrale te Sneek. Ze
lieten het pak verder gelukkig ongemoeid. In de keuken stond een groen
kastje met daarop een cassettebak voor het bestek. Onderin deze bak had
mijn vader belastend materiaal verstopt. Ook dat werd niet gevonden. Toen mijn vader na een paar uur nog steeds niet was
thuisgekomen, zijn ze vertrokken met de mededeling dat hij contact met
Leeuwarden moest opnemen. Ze wilden graag wat inlichtingen van hem
hebben, zoals ze zeiden. Bij dit onaangename bezoek was ook een zekere
Sleijfer (een schurk) aanwezig. 's Avonds is vader naar WiebeSiemen de Boer vertrokken en
daar een paar dagen gebleven. Siemen werd helemaal zenuwachtig van zijn
aanwezigheid. Vervolgens is vader op de hooiwagen, verstopt tussen
pakken stro, naar boer Breimer (bij Schuilenburg) gebracht. Na verloop
van een paar dagen kwam hij op een avond even thuis kijken. Daarna zijn
we samen naar Sneek gefietst. Ik reed voorop en met een grote tussen
ruim te volgde mijn vader. Mijn achterlicht was een waarschuwingsteken
voor mijn vader. Als ik nl. werd aangehouden, moest ik stoppen en dan
zou mijn achterlicht uit gaan. Mijn vader kon daarop proberen weg te
komen. Vader is hierna een tijdlang ondergedoken geweest
bij de familie Lever op het Kleinzand te Sneek (later zijn vader Lever
en twee zoons door de moffen omgebracht). Hij vertelde me eens, dat hij,
in verband met het leggen van nieuwe contacten voor het verzet in
Friesland, op ca. 70 verschillende bedden heeft geslapen. Roel Walda was
medeeigenaar van de Radio Centrale
(radiodistributie) te Sneek. Met enkele collega's richtte hij in Sneek
de groep Lever op. Deze verzetsploeg verspreidde ondermeer illegale
krantjes (o.a. B.B.C.-nieuws) en zorgde voor onderduikadressen voor
joden. Leo Walda, de zoon van Roel Walda, vertelt hierover het volgende: Mijn vader zocht contact met zgn. goede hogergeplaatsten.
Op deze manier probeerde hij aan allerlei documenten te komen voor
onderduikers, zoals stamkaarten en persoonsbewijzen. Hij zorgde ook voor hulp aan joden en piloten; dit
was eigenlijk het gevaarlijkste werk. Thuis kregen we wel eens
onderduikers, voor wie we dan plaats zochten. Tevens organiseerde hij
veetransporten naar Amsterdam. Dat is nu een reisje van niks, maar in
de oorlog was het een hele operatie; er waren heel wat papieren voor
nodig. Hij vertelde ons niet zoveel over zijn bezigheden; wat we niet
wisten konden we ook niet verraden. Leo Walda verleende zijn vader wel hand- en
spandiensten: Ik was ervan op de hoogte, dat de joodse familie Velleman
ondergedoken zat bij de familie Lever. Op een gegeven ogenblik bezochten
de Duitsers de Centrale. Zij waren op zoek naar Jan Lever. Zodra ze weg
waren, ben ik als een gek naar het huis van de familie Lever op het
Kleinzand gefietst om ze te waarschuwen. Toen de Duitsers daar even
later arriveerden, waren de vogels uiteraard gevlogen. Daarnaast was Roel Walda staflid van de Orde dienst
(O.D.), een verzetsorganisatie die instructies kreeg uit Engeland en
sabotagedaden pleegde. Na de oorlog moest de O.D. toezien op het
herstel van orde en gezag. De Ordedienst vestigde zich na de bevrijding
in het Burmaniahuis, dat tijdens de oorlog een berucht en gevreesd
onderkomen van de SD was. Walda werd toen hoofd materialen van de O.D. Al snel na het uitbreken van de oorlog werd ook
Willem Glashouwer (10-4-1910) actief in het verzet. Door zijn werk als
rondtrekkend handelaar had hij overal in de omgeving van Hindeloopen
kennissen en kon zodoende een ideale contactman worden. Als E.H.B.O.-er
bij de bemanning van de reddingboot werd hij, toen dat actueel werd,
vrijgesteld van arbeid in Duitsland. Hij werd voor Hindeloopen de contactman voor de
Landelijke Organisatie voor
hulp aan onderduikers (L.O.) en de Knokploeg (K.P.). Hij zorgde bv. voor
valse persoonsbewijzen. Dit was niet zonder gevaar. Zo werd 'Klaas' (Gerben
Ypma), een L.O.-man die ondergedoken was in Koudum, opgepakt, gemarteld
en doodgeschoten. Maar niemand wist hoeveel 'Klaas' zijn beulen voor
zijn dood verteld had. Willem kreeg vanuit Koudum te horen, dat 'de
stamkaarten en andere belangrijke papieren verborgen zijn in een metalen
bus in dat en dat stuk land. Als je iets nodig hebt, kun je het daar
vinden en eruit halen. Wij willen nu eerst rust hebben.' 'Klaas' werd als rayonhoofd opgevolgd door 'Dick'
(Sjerp Praamsma). Als gevolg van het verraad van enkele wapentransporten
en de daaruit voort vloeiende golf van arrestaties raakte 'Dick' een
aantal centrale adressen kwijt. Op zoek naar nieuwe medewerkers bracht
Jo Weerstra hem in contact met Willem, die hem weer verder aan
betrouwbare namen hielp. De mensen met wie Willem in Hindeloopen samenwerkte
waren: Coen van Meekeren (zwager), Sieberen Wouda (predikant), Jan Zweed
(zwager), Thones Zweed (zwager) en Molly. Molly woonde in Amsterdam en
was een kennis van joodse onderduikers in Hindeloopen. Direct na de capitulatie werd de Nederlandse pers
door de Duitse bezetter voorgeschreven wat wel en wat niet bekend
gemaakt mocht worden. Zo werd het verboden foto's van het verwoeste
Rotterdam af te drukken. Toen de vrije pers de mond werd gesnoerd,
verschenen er illegale kranten. De illegale pers bleek een geducht wapen
om het moreel van de bevolking te versterken en de Duitsers deden hun
uiterste best deze bladen het zwijgen op te leggen. In Hindeloopen was Willem Glashouwer betrokken bij
de verspreiding van het blad Trouw. Reeds in de herfst van 1941 verspreidde de familie
P. Aukema te Warns Vrij Nederland. Simon Aukema, de zoon, zocht hierover
contact met politieagent Jan Zweed. In 1942 vond er bij de familie
Aukema een bespreking plaats, waar o.a. aanwezig waren: Aukema; Theunis
de Vries, aannemer te Koudum; Willem Glashouwer; Wim Speelman, één van
de oprichters van de illegale organisatie Trouw en zijn medestrijder
'Nico' (Hans Hansma). Men besloot voortaan mee te doen met Trouw en het
gelijknamige blad te gaan verspreiden. Trouw werd op verschillende plaatsen in de provincie
in het geheim gedrukt, daarna naar Leeuwarden getransporteerd en
gebundeld voor de regio's. In Sneek werden de bladen verdeeld voor de
rayonhoofden van de Zuidwesthoek, in een onopvallende papieren zak
verpakt en daarna bezorgd bij de beurtdienst. Op het etiket stond als
afzender een valse firmanaam vermeld, als geadresseerde een niet
bestaand persoon en verder de mededeling dat het pakket 'wordt
afgehaald'. 'Nico' leverde de bladen aan Theunis en aan Willem.
Willem zorgde voor de verdere verdeling en verspreiding in Hindeloopen
en omgeving. Ook bracht hij op de fiets kranten naar Warns. Deze zaten
in een pakje achterop de bagagedrager. Het pakje was met een touwtje aan
het zadel bevestigd. Zodra hij onraad meende te bespeuren, trok hij de
knoop met één hand los, zodat het pakje in de berm viel. Werd hij
aangehouden, dan was het bezwarende materiaal verdwenen. Eens per maand kwam Meent (Meijer) uit Sneek bij
Willem op bezoek. Hij gaf een seintje wanneer de volgende editie er
aankwam en nam de vrijwillige bijdragen voor de centrale kas in
ontvangst. Naast het bovengenoemde blad werd in Hindeloopen ook
Vrij Nederland en het berichtenblad B.B.C.-Nieuws verspreid, dat
gestencild werd in Workum. De krantjes werden in postzakken naar
Hindeloopen vervoerd. Lykele Griek nam ze op het postkantoor in
ontvangst. Omdat er een foute postbode bij de PTT werkte, was deze vorm
van vervoer niet helemaal betrouwbaar. Verder circuleer de in de jaren
1942-1943 in Hindeloopen nog het blaadje Voor Vrijheid, Waarheid en
Recht.
|